Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ6748

Datum uitspraak2007-01-23
Datum gepubliceerd2007-01-24
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHerziening
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers00004/06 H
Statusgepubliceerd


Indicatie

Kennelijke misslag in tenlastelegging geen grond voor herziening. Aanvrager is veroordeeld voor het op 5-2-03 zonder vergunning verrichten van taxivervoer met een auto met kenteken 14-GJ-VS. De stelling van aanvrager dat hij op 5-2-03 niet heeft gereden in een auto met kenteken 14-GJ-VS (maar gelet op het politie-pv: met kenteken 14-GJ-SV) is naar alle waarschijnlijkheid juist. Vzv. echter al gezegd kan worden dat de kennelijke misslag in de tenlastelegging t.a.v. het kenteken een omstandigheid is waarmee de epr destijds niet bekend was, zou die omstandigheid, ware deze aan hem wel bekend geweest, niet hebben geleid tot een van de in art. 457.1.2° Sv genoemde beslissingen, maar tot verbeterde lezing van de tenlastelegging. HR wijst aanvrage af, nu deze kennelijk ongegrond is, omdat daarin geen beroep wordt gedaan op omstandigheden ex art. 457.1.2° Sv.


Uitspraak

23 januari 2007 Strafkamer nr.00004/06 H CAW Hoge Raad der Nederlanden Arrest op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Economische Politierechter in de Rechtbank te Amsterdam van 10 september 2004, nummer 13/088120-04, ingediend door mr. M. Saaidi, advocaat te Amsterdam, namens: [aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966, wonende te [woonplaats]. 1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd De Politierechter heeft de aanvrager ter zake van "overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 4 van de Wet personenvervoer 2000" veroordeeld tot een geldboete van € 1.000,-, subsidiair 20 dagen hechtenis. 2. De aanvrage tot herziening De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. 3. Beoordeling van de aanvrage 3.1. Als grondslag voor een herziening kunnen, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden van feitelijke aard die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling. 3.2. In de aanvrage wordt aangevoerd dat de aanvrager, die conform de tenlastelegging veroordeeld is voor het op 5 februari 2003 zonder vergunning verrichten van taxivervoer met een auto met kenteken [AA-00-AA], op die dag niet gereden heeft in een auto met dat kenteken. Ter ondersteuning van dat standpunt is aangevoerd dat de auto met het kenteken [AA-00-AA] een Ford Sierra is, bouwjaar 1993, terwijl de auto van de aanvrager een Mercedes C220 is. Uit het politie proces-verbaal dat zich bij de stukken bevindt volgt dat de aanvrager op 5 februari 2003 is aangehouden in een groene Mercedes met kenteken [BB-00-BB], en dus niet met het kenteken [AA-00-AA], zoals, kennelijk per abuis, is tenlastegelegd. De stelling van de aanvrager dat hij op 5 februari 2003 niet heeft gereden in een auto met kenteken [AA-00-AA] is dan ook, naar alle waarschijnlijkheid, juist. Voor zover echter al gezegd kan worden dat de kennelijke misslag in de tenlastelegging ten aanzien van het kenteken van de auto waarmee de aanvrager op 5 februari 2003 heeft gereden een omstandigheid is waarmee de Economische Politierechter destijds niet bekend was, zou die omstandigheid, ware deze aan hem wel bekend geweest, niet hebben geleid tot een van de in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv genoemde beslissingen, maar tot verbeterde lezing van de tenlastelegging. Het in de aanvrage gestelde houdt aldus beschouwd niets in wat kan worden aangemerkt als een beroep op omstandigheden als hiervoor onder 3.1 vermeld. Dit brengt mee dat de aanvrage kennelijk ongegrond is. 4. Beslissing De Hoge Raad wijst de aanvrage af. Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier D.N.I. Gjaltema, en uitgesproken op 23 januari 2007.